In een letselschadezaak waarin ik onderhandelde met de verzekeraar over een pragmatische regeling van de schade van mijn cliënt kreeg ik van de dossierbehandelaar de reactie dat er ook een schadebeperkingsplicht op mij als belangenbehartiger rust in relatie tot de buitengerechtelijke kosten die ik in rekening breng. Deze reactie had ik nog nooit gekregen van een verzekeraar. Ik vond het een interessante invalshoek, waardoor ik ik deze stelling het onderzoeken wel waard vond. Via deze bijdrage wens ik mijn bevindingen en eigen mening hierover kenbaar te maken.
De schadebeperkingsplicht (artikel 6:101 BW)
Op een slachtoffer of benadeelde rust, ingevolge het bepaalde in artikel 6:101 BW, een schadebeperkingsplicht. Binnen redelijke grenzen is de benadeelde gehouden tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade. Dat komt in de praktijk erop neer dat van een benadeelde wordt verwacht dat hij, wetende dat er een aansprakelijke en schadeplichtige partij is, niet achterover moet leunen en de schade onnodig laat oplopen, terwijl het in zijn macht ligt om de schade te beperken. Als bijvoorbeeld een slachtoffer door een verkeersongeval waarvoor een andere partij aansprakelijk is, niet meer in zijn eigen Volkswagen Up kan rijden naar en van zijn werk, omdat deze (economisch) total loss is verklaard, kan hij redelijkerwijs niet claimen dat de kosten voor de tijdelijke huur van een Lamborghini Urus voor woon- en werkverkeer vergoed moet worden. Als er een goedkoper en redelijker alternatief beschikbaar is, dan doorstaat zo een claim de schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW niet.Tot zover is dit zeer redelijk en logisch. Geldt dit echter ook voor het inschakelen van een letselschade advocaat en voor de bijbehorende buitengerechtelijke kosten?
Buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 lid 2 sub b BW)
De buitengerechtelijke kosten die men maakt voor het gebruik van de diensten van een letselschade advocaat of een belangenbehartiger zijn geregeld in artikel 6:96 lid 2 onderdeel b BW. In dit artikellid is bepaald dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. De ratio van dit artikel is dat een benadeelde ook voor wat betreft de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zo veel mogelijk in de situatie gebracht moet worden van vóór de aansprakelijkheidsscheppende gebeurtenis. Onder deze kosten vallen ook de kosten van inschakeling van deskundigen, waaronder rechtshulpverleners en medici.
Voor de toerekening van deze kosten op grond van art. 6:96 lid 2 onderdeel BW moet bovendien de redelijkheid van het inschakelen van deskundige bijstand en de redelijkheid van de daartoe gemaakte kosten vast komen te staan. In de jurisprudentie en in de rechtspraktijk wordt dit ook wel de dubbele redelijkheidstoets genoemd. Dit komt erop neer dat vastgesteld moet worden of de desbetreffende buitengerechtelijke kosten redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om schadevergoeding te verkrijgen. Daarnaast moet blijken dat de in rekening gebrachte kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn. Dit leidt in de meeste gevallen tot discussies, mede door het feit dat de wet geen vastomlijnd kader geeft voor de beoordeling van de redelijkheid van de buitengerechtelijke kosten. Het komt in de rechtspraktijk dan ook vaak voor dat een geschil hierover door een rechter beslecht moet worden.
Geldt de schadebeperkingsplicht ook voor de buitengerechtelijke kosten?
De schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW rust op de benadeelde zelf. Voor zover het gaat om buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, meen ik dat er al een dubbele redelijkheidstoets is aangenomen in de jurisprudentie en rechtspraktijk en dat men niet toekomt aan de vraag of voldaan is aan de schadebeperkingsplicht, als deze al van toepassing zou zijn op de buitengerechtelijke werkzaamheden van een belangenbehartiger. Als immers blijkt dat de buitengerechtelijke werkzaamheden door een letselschade advocaat noodzakelijk zijn geweest om schadevergoeding te verkrijgen, waarbij men ook kan constateren dat de in rekening gebrachte kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn, dan kan men de benadeelde maar ook diens advocaat niet tegenwerpen dat deze kosten in strijd zijn met de schadebeperkingsplicht.
Wat in de praktijk wel vaak tot discussies leidt zijn het aantal contactmomenten van de belangenbehartiger met de benadeelde. In die situatie overlapt de schadebeperkingsplicht van de benadeelde de dubbele redelijkheidstoets die geldt voor de buitengerechtelijke kosten. Een veelvoorkomend onderwerp van discussie in die gevallen is dat verzekeraars reageren op de declaraties en de urenspecificaties van de belangenbehartiger door te stellen dat er onnodig veel contactmomenten zijn geweest met de benadeelde en dat zij dit niet kunnen plaatsen en niet zullen vergoeden. De vraag is echter hoe men kan beoordelen wanneer men ‘te veel’ contactmomenten heeft met zijn belangenbehartiger.
Daarbij gaat men vaak eraan voor bij dat het afwikkelen van een letselschade arbeidsintensief en dus duur kan zijn. Ook heeft de benadeelde recht op een zorgvuldige begeleiding en rechtsbijstand, waarbij tevens geldt dat sommige (kwetsbare) benadeelden meer behoefte hebben aan regelmatige voorlichting en rechtsbijstand dan anderen. Dit geldt vooral bij benadeelden die een taalachterstand en een relatief laag opleidingsniveau hebben en geen flauw idee hebben hoe de schaderegelingspraktijk in Nederland werkt. Bij sommige benadeelden kan het derhalve noodzakelijk en redelijk zijn om hen in het kader van de informatievoorziening en begeleiding meer aandacht en tijd te geven dan anderen. Predispositie van de benadeelde komt in dit kader ook voor rekening van de dader (en indirect voor diens verzekeraar).
Mijn antwoord op deze vraag is dan ook als volgt. Weliswaar geldt voor de belangenbehartiger dat hij in de gaten houdt dat zijn tijdsbesteding in een letselschadedossier niet onnodig oploopt, maar op de belangenbehartiger rust geen schadebeperkingsplicht. Deze schadebeperkingsplicht rust op de benadeelde zelf. Zolang de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan, zie ik niet in waarom daarbovenop de schadebeperkingsplicht (die in feite geldt voor de benadeelde) zou moeten gelden voor de buitengerechtelijke kosten. Als de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan, dan komt men sowieso al niet meer toe aan de vraag of deze kosten beperkt zouden moeten worden door een schadebeperkingsplicht, omdat deze kosten in die situatie hoe dan ook niet vergoed zullen worden.