Bij de behandeling van letselschadeclaims namens slachtoffers van verkeersongevallen en bedrijfsongevallen hebben wij regelmatig te maken met A.s.r. Verzekeringen aan de overkant van de spreekwoordelijke onderhandelingstafel. Sinds enkele maanden lijkt deze verzekeraar echter de strijd te zijn aangegaan met claims bestaande uit gemiste inkomsten uit “zwart werk”. Zo heeft zij in een notitie, die kennelijk standaard aan belangenbehartigers wordt gestuurd, kenbaar gemaakt dat met de tegenwoordig geldende normen en waarden het niet langer passend is om gemiste inkomsten uit “zwart werk” te vergoeden.
Waarom vindt A.s.r. dat gemiste inkomsten uit “zwart werk” niet vergoed mag worden?
A.s.r. meent dat in de huidige maatschappij “zwart werken” niet langer verdedigbaar is. De rechtvaardiging hiervoor vindt zij in het feit dat er een forse gevangenisstraf staat op “zwart werken.” Het is dan ook om die reden dat A.s.r. niet langer zal bevoorschotten op deze letselschade schadepost, waarbij zij hogere eisen zal stellen aan de bewijslast van deze schadepost. Ook maakt zij bekend dat zij hoe dan ook uiterst terughoudend zal zijn waar het het toekennen van een eventuele vergoeding betreft in afwachting van de uitkomst van de discussie die A.s.r. over dit onderwerp zal aangaan, onder meer in rechte.
A.s.r. zal in het kader van het vorenstaande zwaardere eisen stellen aan de bewijslevering, zowel waar het betreft het aantonen van zwart werk als de omvang daarvan.
Zo zullen anonieme verklaringen niet langer toereikend worden geacht en kunnen deze niet bijdragen aan het door de benadeelde te leveren bewijs. Ook zal A.s.r. in dossiers waarin een vergoeding voor zwart werk wordt gevorderd, steeds willen zien of kan worden aangenomen dat de benadeelde dat zwart werk óók zou hebben verricht indien hij er “wit” in plaats van “zwart” voor zou zijn betaald.
Wat vinden wij als Arslan & Ersoy Advocaten van dit standpunt?
Wij voorzien dat dit ongenuanceerde standpunt van A.s.r. in de letselschadepraktijk tot meer discussies en procedures gaat leiden. Redengevend hiervoor is vooral de zinsnede dat A.s.r. hoe dan ook uiterst terughoudend zal zijn waar het toekennen van een vergoeding betreft in afwachting van de uitkomst van de discussie die A.s.r. over dit onderwerp zal aangaan, onder meer in rechte.
“Zwart werken” is als zodanig al lastig te bewijzen, nu niet alleen de arbeid zelf maar ook de beloning buiten de officiële boekhouding om gebeurt. Er is veelal geen registratie of documentatie voorhanden waarmee dit bewezen kan worden. Vaak helpt het wel als er een schriftelijke verklaring beschikbaar is van een werkgever of opdrachtgever. In de praktijk is deze echter niet altijd gemakkelijk te verkrijgen. Werkgevers die hun personeel zwart laten werken zijn uiteraard huiverig dat deze schriftelijke verklaring in verkeerde handen (lees: de belastingdienst) terechtkomt.
Hoe problematisch deze schadepost bewijstechnisch gezien ook is en of je de praktijk “zwart werken” als verzekeraar moreel onverantwoord vindt of niet, de wet en jurisprudentie op dit vlak is duidelijk. Als je als benadeelde kunt bewijzen dat je inkomsten uit “zwart werk” genereerde en deze inkomstenbron komt als gevolg van het ongeval te vervallen, dan komt deze schadepost voor vergoeding in aanmerking.
Wel merkt A.s.r. terecht op dat anonieme schriftelijke verklaringen van werkgevers of opdrachtgevers niet te controleren zijn op echtheid en daarmee niet meer gebruikt kunnen worden als onderbouwing voor de schade. Daarom lijkt het ons wel fair dat A.s.r. anonieme verklaringen niet (meer) accepteert. Hier staat echter tegenover dat een schriftelijke verklaring die niet anoniem is, wel als bewijs gebruikt kan worden voor de onderbouwing van deze schadepost.
Resteert ten slotte het standpunt van A.s.r. dat het aan de benadeelde is om aannemelijk te maken dat hij, ook als hij “wit” zou zijn betaald, het werk zou hebben gedaan en ook zou zijn blijven doen. Dit standpunt wordt kennelijk gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de rechter die de omvang van de schade in dit soort gevallen begroot, aan de hand van beschikbare gegevens moet vaststellen en eventueel moet schatten welk netto inkomen de benadeelde zou hebben genoten indien de beloning voor deze werkzaamheden ‘wit’ zou zijn.
In dit arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over welk beoordelingskader een rechter moet hanteren bij het begroten van de omvang van de schade bij zwart werk. De visie van A.s.r. dat deze overweging van de Hoge Raad óók gebruikt moet worden bij de beantwoording van de vraag óf de benadeelde überhaupt aanspraak heeft op een vergoeding voor gemist zwart werk, gaat wat ons betreft te ver.
A.s.r. geeft een betekenis aan deze overweging van de Hoge Raad, die er simpelweg niet is. Nergens in dit arrest laat de Hoge Raad zich expliciet uit over de vraag of dit beoordelingskader ook gebruikt moet worden bij de beantwoording van de vraag óf de benadeelde aanspraak kan maken op een vergoeding voor gemiste inkomsten uit “zwart werk.”
Dat volgens A.s.r. een benadeelde die een vergoeding voor gemiste inkomsten uit “zwart werk” claimt, moet bewijzen dat hij hetzelfde werk óók zou hebben gedaan als hij “wit” in plaats van “zwart” ervoor zou worden betaald, is een vereiste dat A.s.r. in onze optiek ten onrechte stelt, alvorens zij deze schadepost erkent en vergoedt.
Onze letselschade advocaten zijn dan ook van mening dat A.s.r. dit arrest van de Hoge Raad onjuist interpreteert en ten onrechte uit zijn context haalt met het uitsluitende doel om haar standpunten over claims voortvloeiende uit gemiste inkomsten uit “zwart werken” (die vooral moreel en niet juridisch ingegeven zijn), van een juridische onderbouwing te voorzien. Dat vinden wij zeer jammer, vooral nu deze discussie meer dan voorheen voor de rechter uitgevochten moet worden.